Identificatie Organisatie Profiel Belgisch onderwijsinstelling Referentienummer act-0000863 Achternaam / organisatienaam Sint-Lucasinstituut, Schaarbeek Geboortedatum / datum van oprichting 1887 Datum van overlijden / stopzetting 1983 Alternatieve naam Hoger Instituut Sint-Lucas Brussel-Schaarbeek Hoger Instituut Sint-Lukas Brussel-Schaarbeek Hoger Sint-Lucasinstituut, Schaarbeek Hoger Sint-Lukasinstituut voor Bouw- en Sierkunsten, Schaarbeek Institut Frère Marès Institut supérieur d’architecture Saint-Luc de Bruxelles Sint-Lucasinstituut, Schaarbeek Sint-Lukas Brussel Sint-Lukasinstituut Brussel (Schaarbeek) Hoger St.- Lukas Instituut Brussel Hoger Sint Lukasinstituut Brussel Nationaliteit Belgisch Biografie / organisatiegeschiedenis PROFIEL SINT-LUCASSCHOLEN De Sint-Lucasscholen zijn de oudste vrije architectuurscholen in België. De eerste school werd opgericht in Gent in december 1862, als een bescheiden tekenklas in de patronaatschool van het Gentse Sint-Vincentius à Paulogenootschap: op vraag van de Gentse industrieel Joseph de Hemptinne en de kunstenaar Jean Baptiste Bethune, gaf Broeder Marès-Joseph van de Broeders van de Christelijke Scholen hier tekenles aan katholieke arbeidersjongeren. In december 1866 werd de tekenklas officieel ‘Ecole de Saint-Luc’ (naar de evangelist Lucas, patroonheilige van de schilders) genoemd. De school, ook ‘Académie de Saint-Luc’ genoemd, werd geconcipieerd als substituut voor de laïciserende, officiële academies: Sint-Lucas sloot aan bij de clerico-libeale strijd en het streven van de ultramontanen om de kerkelijke aanwezigheid te bevestigen in het kunst- en beroepsonderwijs. NETWERK VAN SCHOLEN Met de structuur, organisatie en het programma van de Sint-Lucasschool Gent als voorbeeld, werden de komende decennia ook Sint-Lucasscholen voor praktijkgericht kunst- en architectuuronderwijs opgericht in andere steden, o.a. in Doornik (1877-), Luik (1880-), Brussel/Schaarbeek (1882/1887-), Sint-Jans-Molenbeek (1898-1940), Sint-Gillis (1904-), Bergen (1904-), Namen (1913-). Ook in andere steden waren Sint-Lucasscholen opgericht, maar deze kenden vaak een kort bestaan, vb. Antwerpen (1877-1882), Rijsel (1878/1879-), Nijvel (1879-), Brugge (1880-), Angoulême (?), Kortrijk (1882-1888), Borgerhout (1894-). (In 1880 werd in Merelbeke de Sint-Pietersschool voor tekenonderwijs en houtsnijkunst opgericht en in 1888 werd in Leuven de Sint-Pietersambachtsschool opgericht: deze twee scholen zijn geen Sint-Lucasscholen, maar zijn opgericht volgens een gelijkaardige ideologie en onderwijsopvatting.) In 1914 hadden de Broeders de leiding over 8 kunstscholen. De initiatiefnemers van de scholen in Doornik, Luik, Brussel en Kortrijk behoorden tot het Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas (vereniging van leerlingen en oud-leerlingen van Sint-Lucas Gent) en/of waren vrienden van Jean Baptiste Bethune. Een beschermcomité zorgde voor de nodige financiële middelen, dat gewoonlijk toezicht hield op de werking van de school. De dagelijkse leiding werd, behalve in Kortrijk, toevertrouwd aan de Broeders van de Christelijke Scholen. Gezien de grote vraag naar nieuwe scholen, werden zware (financiële) eisen gesteld door de Broeders: de stichters moesten zorgen voor schoolgebouwen en een huis voor de broedercommunauteit. Ook de jaarwedden en de opleiding van de broeders-leraars vielen ten laste van de stichters. De broeders stonden in voor het onderwijs; vanaf het interbellum werden de broeders steeds meer vervangen door lekenleraren, wat leidde tot de deconfessionalisering van het onderwijs in de tweede helft van de 20ste eeuw. Hoewel de scholen in principe onafhankelijk functioneerden op bestuurlijk vlak, werd de onderlinge relatie bevestigd door de dagelijkse leiding in handen te geven van dezelfde congregatie, die één pedagogisch beleid kon opleggen en een algemene inspecteur aanstelde voor alle Sint-Lucasscholen. Er werd ook gestreefd naar analoge curricula; broeders konden verplaatst worden van de éne naar de andere school; directeurs en leraars werden als jurylid uitgenodigd in andere scholen. Door de erkenning van de culturele autonomie van de gewesten in 1970, kwam een einde aan de pedagogische eenheid van de Sint-Lucasscholen. DIDACTIEK, PEDAGOGIEK en MAATSCHAPPIJ Het onderwijs aan de Sint-Lucasscholen laat zich kenmerken door verschillende facetten. Inhoudelijk werd, althans in de beginperiode, de ideologisch-archeologische neogotiek als ideaal voorgehouden: de historisch-liturgisch geïnterpreteerde Puginiaanse neogotiek werd hét uitdrukkingsmiddel voor het ultramontaanse, katholieke reveil in de tweede helft van de 19e eeuw. Geleidelijk aan werd minder streng vastgehouden aan de Pugiaanse neogotiek en dienden de algemene principes van de neogotiek als rationele, nationale (of regionale) en christelijke kunst (‘le vrai, le beau et le bien’) als leidraad. De Gentse school, waar o.a. Bethune en Arthur Verhaegen een sterke invloed uitoefenden op het programma, zou zich later dan de Brusselse scholen openstellen voor de vernieuwing van de christelijke kunst. In de loop van de 20ste eeuw zou de neogotiek als exclusieve optie aan kritiek onderhevig zijn en werd geleidelijk aan een (gematigd) moderne vormentaal gehanteerd. Wat betreft de maatschappijopvatting, werden de Sint-Lucasscholen ingeschakeld in het streven om een christelijk-harmonieuze, corportieve standenmaatschappij te realiseren, volgens het model van de middeleeuwse ambachtsstructuur en gilden (en zo de arbeiders aan het socialisme te onttrekken en de ontkerstening tegen te gaan). De godsdienstige opvoeding maakte wezenlijk deel uit van het Sint-Lucasonderwijs: de Sint-Lucasscholen gaven geen opleiding, maar een vorming. De nadruk op het kunstambachtelijke, tegenover de kunst of ‘l’art pour l’art’, maakt dat het onderwijs aan Sint-Lucas gecategoriseerd -en vanaf ca. 1889 ook door de Staat gesubsidieerd- werd als beroepsonderwijs en niet als kunstonderwijs. Hierbij werden de verschillende kunsstakken (schilderkunst, beeldhouwkunst, glasschilderkunst, edelsmeedkunst, koper- en bronsbewerking, keramiek,…) in functie van de architectuur geplaatst. Praktisch was het onderwijs georganiseerd als avondonderwijs (voor jongens die hun eerste communie gedaan hadden) en vanaf 1871/1872 ook als zondagsonderwijs (vanaf 17 jaar). Vanaf het einde van de 19e eeuw werd in verschillende Sint-Lucasonderwijs ook betalend dagonderwijs ingevoerd. De invoer van het wettelijk diploma van architect in 1936 leidde tot de afschaffing van het avond- en zondagsonderwijs. PROGRAMMA Vrij snel na de oprichting, werd stelselmatig een volledig onderwijsprogramma uitgebouwd. De opleiding in de meeste vakrichtingen duurde 8 jaar: een gemeenschappelijk voorbereidend jaar (lijn- en waarnemingstekenen), een lagere cyclus van drie jaar (voor de uitvoerende beroepen in de bouw en het kunstambacht) en een hogere cyclus van vier jaar. Na het achtste jaar werden de beste leerlingen bekroond met een ‘Grote Prijs’, de tegenhanger van de Romeprijs. Vanaf de lagere cyclus werd de opleiding gesplitst in twee afdelingen: bouwkunst (bouwkunst en kunstnijverheid) en sierkunst (beeldhouwkunst en schilderkunst). <P></P>Het programma en de structuur met twee afdelingen werd door de andere Sint-Lucasscholen overgenomen (eventueel met lokale accentverschuivingen, zoals de oprichting van drie afdelingen -nijverheidskunst, versieringskunst en bouwkunde- in Schaarbeek). In Gent, Brussel en Luik was de afdeling architectuur de belangrijkste richting. De architectuuropleiding zou grotendeels ongewijzigd blijven tot het midden van de 20ste eeuw. Met het regentbesluit van 18 november 1949 werd een nieuw wettelijk programma van vijf jaar hogere architectuurstudies na de humaniora ingevoerd. Het architectuuronderwijs aan Sint-Lucas bleef wel geklasserd bij het Technisch Onderwijs. Met de wet van 7 juli 1970 werd het ondergebracht in het Artistiek Hoger Onderwijs van het Lange Type. Door de hervorming van 1949 ontstond voor het eerst een asymmetrie tussen de architectuuropleiding en de andere opleidingen. </P> De Sint-Lucasschool in Schaarbeek maakt deel uit van het Sint-Lucasnetwerk met scholen voor praktijkgericht kunst- en architectuuronderwijs. De eerste poging om een Sint-Lucasschool op te richten in Brussel (Sint-Joris) dateert van het najaar van 1880, met de financiële steun van de Brusselse Vincentianen en promotoren als Prosper de Haulleville. De oprichting van deze Sint-Lucasschool in 1882 viel echter samen met een conflict tussen de Brusselse Vincentianen en de Broeders, die zich wilden losmaken van de voogdij van de beschermheren. Het conflict mondde uit in het ontslag van de bijna volledige bestuurscommissie. Een nieuwe commissie, o.l.v. graaf Hemricourt de Grünne, nam het project van de eerste Brusselse Sint-Lucasschool over. Van bij de oprichting werd een volledige cyclus van zeven jaar aangeboden, zowel in architectuur als in sierkunsten, maar de school kon de verwachtingen niet waarmaken: na 5 jaar bleken in de verschillende klassen samen slechts 128 leerlingen ingeschreven te zijn. Eén van de redenen hiervoor was het gebrek aan degelijk opgeleide broeders, dat een rem op de ontwikkeling van de school vormde. In 1885 deed architect Collès, één van de stichters van de Brusselse school, zijn beklag over het niveau van de architectuurlessen, gegeven door broeder Mémoire-Elisée, tevens directeur van de school; volgens Collès waren enkel broeders Marès en Mathias de la Croix hiervoor bekwaam zijn. De congregatie-oversten sloten zich blijkbaar aan bij Collès: broeder Méloire-Elisée werd vervangen door broeder Mathias-Victor en, om de vernieuwing te kunnen begeleiden, verbleef Broeder Marès vanaf 1866 twee tot drie dagen per week in Brussel. Dit leidde, net als bij de oprichting van een Sint-Lucasschool in Rijsel, tot protest in Gent, o.l.v. Arthur Verhaegen en Bethune. In 1887 verplaatste de Sint-Lucasschool zich naar Schaarbeek, waar de school tot volle ontplooiing kwam. Broeder Marès werd in oktober 1888 definitief van Gent naar Brussel overgeplaatst om de school te leiden: er was nood aan een sterke figuur om de volledige verantwoordelijk van de nieuwe school, zowel adminsitratief als pedagogisch, op zich te nemen, Marès was blijkbaar de enige die geschikt bevonden werd voor deze taak. De Gentse beschermheren weigerden het boegbeeld van het neogotisch onderwijs aan Brussel af te staan, wat leidde tot een conflict tussen Bethune, Verhaegen en leken uit de andere scholen en de Broeders. Ondertussen legde Marès zich toe op de uitbouw van het Sint-Lucasonderwijs in Brussel, met vestigingen in Schaarbeek, Sint-Gillis en Sint-Jans-Molenbeek. Het epicentum van de neogotische kunstopleiding werd verlegd naar de hoofdstad en tegelijk werd de onafhankelijkheid ten opzichte van de beschermheren vergroot: de Sint-Lucasscholen waren vanaf nu ondergeschikt aan de belangen van de Broedercongregatie, de religieus-esthetische idealen werden ondergeschikt aan de groei en de leefbaarheid van de instituten en de kwaliteit van het onderwijs. De school in Schaarbeek werd uitgebouwd volgens het voorbeeld van de school in Gent, maar met eigen accenten: zo werden in Schaarbeek in 1890 drie afdelingen ingericht, voor nijverheidskunst, versieringskunst en bouwkunde. De school in Schaarbeek was ook de eerste Sint-Lucasschool die naast avond- en zondagonderwijs ook betalend dagonderwijs (voor kinderen van de burgerij) invoerde in 1894. In 1939 werd in Schaarbeek werd een Nederlandstalige afdeling opgericht. Vanaf 1957 verhuisde de Franstalige sectie naar Sint-Gillis, zodat Schaarbeek eentalig Nederlands werd. In de loop van de jaren gingen, in antwoord op de wijzigende onderwijswetgeving, de verschillende onderwijsrichtingen aparte scholen vormen. Het Sint-Lucasinstituut in Schaarbeek werd in 1983 in drie aparte instellingen gesplitst: Sint-Lukas Kunsthumaniora Schaarbeek, Sint-Lukas Hoger Instituut voor Beeldende Kunsten Schaarbeek en Sint-Lucas Hoger Instituut voor Architectuur Schaarbeek. Het Sint-Lucas Hoger Instituut voor Architectuur Schaarbeek fusioneerde in 1987 met haar Gentse zusterafdeling. Hierbij splitste het Sint-Lucas Hoger Instituut voor Binnenhuisarchitectuur en Bouw Schaarbeek (vanaf 1989 Sint-LuKas) zich af van het architectuurdepartement, om te fusioneren met het Sint-Lukas Hoger Instituut voor Beeldende Kunsten Schaarbeek en zo de Hogeschool Sint-Lukas Brussel te vormen in 1995. Sint-Lucas Architectuur Gent-Brussel en de Gentse afdeling voor Beeldende Kunsten traden in 1995 toe tot de nieuwe Hogeschool voor Wetenschap & Kunst (W&K). In 2011 trad ook de Hogeschool Sint-Lukas Brussel toe tot de Hogeschool W&K. Bronnen en literatuur Bronnen geïmporteerd uit ODIS: Bronnengids architectuuronderwijs Vlaanderen, VAi/CVAa, Antwerpen, 2012. DE MAEYER Jan (red.), De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914, Universitaire Pers Leuven, Leuven, 1988. (Kadoc Studies 5) 'Revue de St.-Luc, Schaerbeek - Bruxelles', 1939 (uitgegeven door 'Association des Anciens Elèves de l'Institut Frère Marès') Referenties in andere databanken ODIS http://www.odis.be/lnk/OR_17579 Gecontroleerde trefwoorden Beroepen of funties Onderwijsorganisatie Disciplines Architectuur Gemeentes Brussel (Schaarbeek) (België > Brussel > Brussel-Hoofdstad > Brussel-Hoofdstad > Schaarbeek) Vrije trefwoorden onderwijs onderwijsinstellingen architectuur katholiek onderwijs