Identificatie Organisatie Profiel Belgische onderwijsinstelling Referentienummer act-0006888 Achternaam / organisatienaam Sint-Lucas Instituut, Gent Geboortedatum / datum van oprichting 1862 Datum van overlijden / stopzetting 1980 Alternatieve naam Ecole de Saint-Luc (vanaf 1866) Ecole Saint-Luc (vanaf december 1866) Hoger Instituut voor Architectuur en Sierkunsten Sint-Lucas, Gent (tot 1963) Académie de Saint-Luc (vanaf 1887) Sint-Lucasacademie (vanaf 1887) Sint Lukasschool Gent. Hooger Instituut voor Kunst- en Vakonderwijs. Vereeniging zonder winstbejag. School voor Sierkunsten, nijverheid en ambachten met kunstkarakter (vanaf 1921) Hoger Instituut voor Architectuur en Sierkunde Sint-Lucas, Gent (1964-1968) Hoger Sint-Lucasinstituut, Gent (1969-1980) Sint-Lucasschool, Gent Sint-Lucas, Gent Sint-Lucasinstituut, Gent Hoger Instituut voor Architectuur en Plastische Kunsten Sint Lucas, Gent Nationaliteit Belgisch Biografie / organisatiegeschiedenis In december 1862 richtte Broeder Marès-Joseph (Karel-Lodewijk De Pauw) van de Broeders van de Christelijke Scholen een tekenklas op in Gent, op vraag van de Gentse industrieel Joseph de Hemptinne en de kunstenaar Jean Baptiste Bethune. Het tekenklasje startte als een bescheiden patronaatsklas van het Gentse Sint-Vincentius à Paulogenootschap. De oprichting van de avondklas kaderde binnen de Gentse katoencrisis en de acute vraag naar omscholing en vorming van jonge, katholieke arbeiders. De eerste tekenlessen, die bedoeld waren als ‘voorbereidende klas voor de tekenacademies), beperkten zich tot lijntekenen (omtrektekenen en meetkundig tekenen), maar Marès voegde jaar na jaar vakken toe aan het programma zoals schaduw-, figuur- en ornamenttekenen. In oktober 1865 werd een onderscheid ingevoerd tussen twee afdelingen: bouwkunst en sierkunst. Na enkele moeilijke jaren, en een tijdelijke sluiting in april 1864, werd in december 1866 de toekomst van de school, vanaf dan ‘Ecole de Saint-Luc’ (naar de evangelist Lucas, patroonheilige van de schilders), bestendigd. Een bescherm- of bestuurscomité werd opgericht, o.l.v. de Hemptinne en met Bethune, kunstenaar-architect Florimond Van de Poele, jurist en textielfabrikant Ernest Solvyns, notaris Jules Lammens, kanunnik De Backere en Br. Marès als leden. De financiële middelen –de voornaamste taak van het beschermcomité- werden vanaf 1866 gevoelig uitgebreid; daardoor kon ook het programma, samen met de aanschaf van didactische hulpmiddelen als modeltekeningen, gipsen modellen, kunst- en platenboeken, uitgebouwd worden van lijn- en ornamenttekenen naar een meer volledig programma. De uitbouw van de school als opleidingsinstituut kreeg definitief gestalte met de uitbreiding van het docentenkorps: Broeder Marès, die initieel alle lessen op zich nam, werd vanaf ca. 1865-1867 bijgestaan door broeder Faron (tekenlessen, de cursus ‘plaasteren modellen’, architectuurlessen), de neogotische kunstenaar en decoratieschilder Adrien Hubert Bressers (‘klas der ornamenten’) en de architect-restaurateur August Van Assche. In 1867 werd Broeder Faron vervangen door Broeder Mathias de la Croix (Frans Coomans), die verantwoordelijk werd voor de lagere jaren van de afdelingen bouwkunst en sierkunst (Broeder Marès was verantwoordelijk voor de hogere jaren van de afdeling bouwkunst) en later Marès als directeur zou vervangen. Vanaf ca. 1867 werd de Ecole de Saint-Luc ook Sint-Lucasacademie of ‘l’Académie de Saint-Luc’ genoemd. Deze naam toont dat de school geconcipieerd werd als een substituut voor de officiële academies: de nieuwe school sluit aan bij de clerico-libeale strijd en het streven van de ultramontanen om de kerkelijke aanwezigheid in te bevestigen in het kunst- en beroepsonderwijs. De maatschappelijk-politieke toestand was belangrijk voor het succes van Sint-Lucas in België: vanaf 1884 werd België gedurende meer dan 30 jaar bestuurd door een katholieke regering en de Sint-Lucasscholen ook rechtstreeks steunde. Ook de ‘zelfbestendiging’ was belangrijk voor het succes: naarmate de neogotische Sint-Lucasbeweging sterker werd, groeide ook de nood aan kunstvoorwerpen, van gebouwen tot prenten, en met dit toekomstperspectief schreven steeds meer leerlingen zich in voor het praktijkgericht onderwijs. Na de eerste school in Gent, zouden de komende jaren Sint-Lucasscholen opgericht worden in verschillende andere steden, met de structuur, organisatie en het programma van Gent als voorbeeld. Broeder Marès was de centrale figuur in de oprichting van de Sint-Lucasscholen. Wanneer hij vanaf 1866 twee tot drie dagen per week in Brussel verbleef om de uitbouw van de Sint-Lucasschool daar in goede banen te leiden, leidde dit –net als bij de oprichting van een Sint-Lucasschool in Rijsel- tot protest in Gent, o.l.v. Arthur Verhaegen en Bethune. De Gentse beschermheren weigerden het boegbeeld van het neogotisch onderwijs aan Brussel af te staan, wat leidde tot een scherp conflict met de Broeders. Het conflict draaide na verloop van tijd niet meer alleen over de overplaatsing van Marès, maar over wie de school in feite bestuurde. In 1890 werd een compromis bereikt: het bestuur werd toevertrouwd aan een comité van vier personen, met de directeur van het Sint-Amandusinstituut, de directeur van Sint-Lucas, Bethune en Verhaegen. Concreet betekende dit een bestendiging van de bestaande situatie: de leken ‘patroneerden’ de school en de Broeders oefenden het dagelijks bestuur uit. Het onderwijsprogramma dat door Marès was uitgetekend werd gedurende ca. 80 jaar aangehouden. De opleiding in de meeste vakrichtingen duurde 8 jaar: een gemeenschappelijk voorbereidend jaar (lijntekenen en waarnemingstekenen), een lagere cyclus van drie jaar (die leidde tot een ‘diplôme de capacité en études professionnelles’, als een volwaardige opleiding voor de uitvoerende beroepen in de bouw en het kunstambacht) en een hogere cyclus van vier jaar. Na het achtste jaar werden de beste leerlingen bekroond met een ‘Grote Prijs’, de tegenhanger van de Romeprijs aan de academies. Vanaf de lagere cyclus werd de opleiding gesplitst in twee afdelingen: bouwkunst (bouwkunst en kunstnijverheid) en sierkunst (beeldhouwkunst en schilderkunst). De afdeling bouwkunst bereidde voor op beroepen als bouwkundig tekenaar, werkmeester, landmeter, aannemer, timmerman, schrijnwerker en architect. Het praktisch en theoretisch onderwijs werd aangevuld met naschoolse activiteiten zoals de vergaderingen van de Studiekring en het Gilde van Sint-Lucas en Sint-Jozef, deelname aan tentoonstellingen, bezoeken aan musea en monumenten, werf- en atelierbezoeken, studiereizen en kunstconcerten. Ingrijpende veranderingen kwamen er na het regentbesluit van 18 november 1949, waarmee een nieuw wettelijk programma van vijf jaar hogere architectuurstudies na de humaniora werd ingevoerd. Het architectuuronderwijs verwierf hiermee een quasi-academisch niveau, maar de opleiding aan Sint-Lucas bleef wel geklasserd bij het Technisch Onderwijs (niveau A7/A1). Om de geest van de vroegere opleiding te redden, werden van 1949 tot 1957 twee (facultatieve) voorbereidende jaren georganiseerd op secundair niveau en vanaf 1957 een driejarige Artistieke Humaniora-opleiding. Door de inkorting van de studietijd, werd het programma inhoudelijk herschikt. Het nieuwe programma voorzag lessen in de cultuurgeschiedenis, esthetica, filosofie en theorie van de architectuur. Het belang van monumentenzorg, binnenhuisarchitectuur en stedenbouw in de architectuuropleiding verminderde, maar deze specialisaties werden uitgewerkt in zelfstandige opleidingen. Door de wet van 1949 ontstond een asymmetrie tussen de architectuuropleiding en de andere opleidingen. In 1974 werd de hogere afdelingen, de secundaire afdelingen en de avondleergangen ruimtelijk en administratief gescheiden. De hogere afdelingen Architectuur en Beeldende Kunsten werden in 1978-1980 ondergebracht in twee aparte instituten, respectievelijk ressorterend onder het Ministerie van Onderwijs en het Ministerie van Cultuur. Tegelijkertijd werd een nieuwe koepelorganisatie opgericht onder de naam Sint-Lucas Instituten voor Hoger en Secundair Kunstonderwijs. Hiertoe behoorden: het Hoger Instituut voor Beeldende Kunst Sint-Lucas, het Hoger Instituut voor Architectuur Sint-Lucas, het Kunstsecundair Instituur Sint-Lucas en het Instituut voor Socio-Culturele Promotie. In 1984 nam de koepel de vorm aan van inrichtende macht en werd de VZW Inrichtend Comité van het Hoger Sint-Lucasinstituut- Broeders van de Christelijke Scholen. In het kader van de grote rationalisatieoperatie van Minister van Onderwijs Coens werd in 1987 het Architectuurinstituut Sint-Lukas Schaarbeek door het Gentse zusterinstituut opgeslorpt door fusie met behoud van een campus op beide plaatsen. Na het Hogeschooldecreet van 13 juli 1994 werd het Hoger Architectuurinstituut Sint-Lucas Gent-Brussel onderdeel van Hogeschool voor Wetenschap en Kunst (W&K). Door de hervorming van 1949 ontstond voor het eerst een asymmetrie tussen de architectuuropleiding en de andere opleidingen. De komende decennia zouden de afdelingen Architectuur en Beeldende Kunsten in verschillende Sint-Lucasscholen administratief (en ruimtelijk) gesplitst worden, en ook onder de bevoegdheid van andere ministeries gebracht worden. De architectuurafdelingen van Gent en Schaarbeek zouden in 1987 fusioneren tot één architectuurschool met 2 campussen. Bij de oprichting van de Hogeschool voor Wetenschap & Kunst (°1995) werd de band met de afdeling Beeldende Kunst in Gent hersteld. In 2011 trad ook de afdeling Beeldende Kunst van Sint-Lucas Schaarbeek (Hogeschool Sint-Lukas Brussel) toe tot de Hogeschool W&K. PROFIEL SINT-LUCASSCHOLEN De Sint-Lucasscholen zijn de oudste vrije architectuurscholen in België. De eerste school werd opgericht in Gent in december 1862, als een bescheiden tekenklas in de patronaatschool van het Gentse Sint-Vincentius à Paulogenootschap: op vraag van de Gentse industrieel Joseph de Hemptinne en de kunstenaar Jean Baptiste Bethune, gaf Broeder Marès-Joseph van de Broeders van de Christelijke Scholen hier tekenles aan katholieke arbeidersjongeren. In december 1866 werd de tekenklas officieel ‘Ecole de Saint-Luc’ (naar de evangelist Lucas, patroonheilige van de schilders) genoemd. De school, ook ‘Académie de Saint-Luc’ genoemd, werd geconcipieerd als substituut voor de laïciserende, officiële academies: Sint-Lucas sloot aan bij de clerico-libeale strijd en het streven van de ultramontanen om de kerkelijke aanwezigheid te bevestigen in het kunst- en beroepsonderwijs. NETWERK VAN SCHOLEN Met de structuur, organisatie en het programma van de Sint-Lucasschool Gent als voorbeeld, werden de komende decennia ook Sint-Lucasscholen voor praktijkgericht kunst- en architectuuronderwijs opgericht in andere steden, o.a. in Doornik (1877-), Luik (1880-), Brussel/Schaarbeek (1882/1887-), Sint-Jans-Molenbeek (1898-1940), Sint-Gillis (1904-), Bergen (1904-), Namen (1913-). Ook in andere steden waren Sint-Lucasscholen opgericht, maar deze kenden vaak een kort bestaan, vb. Antwerpen (1877-1882), Rijsel (1878/1879-), Nijvel (1879-), Brugge (1880-), Angoulême (?), Kortrijk (1882-1888), Borgerhout (1894-). (In 1880 werd in Merelbeke de Sint-Pietersschool voor tekenonderwijs en houtsnijkunst opgericht en in 1888 werd in Leuven de Sint-Pietersambachtsschool opgericht: deze twee scholen zijn geen Sint-Lucasscholen, maar zijn opgericht volgens een gelijkaardige ideologie en onderwijsopvatting.) In 1914 hadden de Broeders de leiding over 8 kunstscholen. De initiatiefnemers van de scholen in Doornik, Luik, Brussel en Kortrijk behoorden tot het Gilde van Sint-Thomas en Sint-Lucas (vereniging van leerlingen en oud-leerlingen van Sint-Lucas Gent) en/of waren vrienden van Jean Baptiste Bethune. Een beschermcomité zorgde voor de nodige financiële middelen, dat gewoonlijk toezicht hield op de werking van de school. De dagelijkse leiding werd, behalve in Kortrijk, toevertrouwd aan de Broeders van de Christelijke Scholen. Gezien de grote vraag naar nieuwe scholen, werden zware (financiële) eisen gesteld door de Broeders: de stichters moesten zorgen voor schoolgebouwen en een huis voor de broedercommunauteit. Ook de jaarwedden en de opleiding van de broeders-leraars vielen ten laste van de stichters. De broeders stonden in voor het onderwijs; vanaf het interbellum werden de broeders steeds meer vervangen door lekenleraren, wat leidde tot de deconfessionalisering van het onderwijs in de tweede helft van de 20ste eeuw. Hoewel de scholen in principe onafhankelijk functioneerden op bestuurlijk vlak, werd de onderlinge relatie bevestigd door de dagelijkse leiding in handen te geven van dezelfde congregatie, die één pedagogisch beleid kon opleggen en een algemene inspecteur aanstelde voor alle Sint-Lucasscholen. Er werd ook gestreefd naar analoge curricula; broeders konden verplaatst worden van de éne naar de andere school; directeurs en leraars werden als jurylid uitgenodigd in andere scholen. Door de erkenning van de culturele autonomie van de gewesten in 1970, kwam een einde aan de pedagogische eenheid van de Sint-Lucasscholen. DIDACTIEK, PEDAGOGIEK en MAATSCHAPPIJ Het onderwijs aan de Sint-Lucasscholen laat zich kenmerken door verschillende facetten. Inhoudelijk werd, althans in de beginperiode, de ideologisch-archeologische neogotiek als ideaal voorgehouden: de historisch-liturgisch geïnterpreteerde Puginiaanse neogotiek werd hét uitdrukkingsmiddel voor het ultramontaanse, katholieke reveil in de tweede helft van de 19e eeuw. Geleidelijk aan werd minder streng vastgehouden aan de Pugiaanse neogotiek en dienden de algemene principes van de neogotiek als rationele, nationale (of regionale) en christelijke kunst (‘le vrai, le beau et le bien’) als leidraad. De Gentse school, waar o.a. Bethune en Arthur Verhaegen een sterke invloed uitoefenden op het programma, zou zich later dan de Brusselse scholen openstellen voor de vernieuwing van de christelijke kunst. In de loop van de 20ste eeuw zou de neogotiek als exclusieve optie aan kritiek onderhevig zijn en werd geleidelijk aan een (gematigd) moderne vormentaal gehanteerd. Wat betreft de maatschappijopvatting, werden de Sint-Lucasscholen ingeschakeld in het streven om een christelijk-harmonieuze, corportieve standenmaatschappij te realiseren, volgens het model van de middeleeuwse ambachtsstructuur en gilden (en zo de arbeiders aan het socialisme te onttrekken en de ontkerstening tegen te gaan). De godsdienstige opvoeding maakte wezenlijk deel uit van het Sint-Lucasonderwijs: de Sint-Lucasscholen gaven geen opleiding, maar een vorming. De nadruk op het kunstambachtelijke, tegenover de kunst of ‘l’art pour l’art’, maakt dat het onderwijs aan Sint-Lucas gecategoriseerd -en vanaf ca. 1889 ook door de Staat gesubsidieerd- werd als beroepsonderwijs en niet als kunstonderwijs. Hierbij werden de verschillende kunsstakken (schilderkunst, beeldhouwkunst, glasschilderkunst, edelsmeedkunst, koper- en bronsbewerking, keramiek,…) in functie van de architectuur geplaatst. Praktisch was het onderwijs georganiseerd als avondonderwijs (voor jongens die hun eerste communie gedaan hadden) en vanaf 1871/1872 ook als zondagsonderwijs (vanaf 17 jaar). Vanaf het einde van de 19e eeuw werd in verschillende Sint-Lucasonderwijs ook betalend dagonderwijs ingevoerd. De invoer van het wettelijk diploma van architect in 1936 leidde tot de afschaffing van het avond- en zondagsonderwijs. PROGRAMMA Vrij snel na de oprichting, werd stelselmatig een volledig onderwijsprogramma uitgebouwd. De opleiding in de meeste vakrichtingen duurde 8 jaar: een gemeenschappelijk voorbereidend jaar (lijn- en waarnemingstekenen), een lagere cyclus van drie jaar (voor de uitvoerende beroepen in de bouw en het kunstambacht) en een hogere cyclus van vier jaar. Na het achtste jaar werden de beste leerlingen bekroond met een ‘Grote Prijs’, de tegenhanger van de Romeprijs. Vanaf de lagere cyclus werd de opleiding gesplitst in twee afdelingen: bouwkunst (bouwkunst en kunstnijverheid) en sierkunst (beeldhouwkunst en schilderkunst). Het programma en de structuur met twee afdelingen werd door de andere Sint-Lucasscholen overgenomen (eventueel met lokale accentverschuivingen, zoals de oprichting van drie afdelingen -nijverheidskunst, versieringskunst en bouwkunde- in Schaarbeek). In Gent, Brussel en Luik was de afdeling architectuur de belangrijkste richting. De architectuuropleiding zou grotendeels ongewijzigd blijven tot het midden van de 20ste eeuw. Met het regentbesluit van 18 november 1949 werd een nieuw wettelijk programma van vijf jaar hogere architectuurstudies na de humaniora ingevoerd. Het architectuuronderwijs aan Sint-Lucas bleef wel geklasserd bij het Technisch Onderwijs. Met de wet van 7 juli 1970 werd het ondergebracht in het Artistiek Hoger Onderwijs van het Lange Type. Is archiefvormer van Beeldarchief Hogeschool Sint-Lucas Gent, bewaard door KADOCPlannen- en archievenverzameling Hogeschool voor Wetenschap en Kunst Sint-Lucas Gent, bewaard door KADOCArchief Hogeschool voor Wetenschap en Kunst Sint-Lucas Gent, bewaard door KADOCArchivalia Sint-Lucas Gent, bewaard door Documentatiecentrum voor Streekgeschiedenis dr. Maurits Gysseling vzw Bronnen en literatuur BR. ALFRED-MAURICE, De kunstopleiding aan het Hooger Instituut Sint-Lucas te Gent, L. Vanmelle N.V., Gent, 1943. DE MAEYER Jan (red.), De Sint-Lucasscholen en de neogotiek 1862-1914, Universitaire Pers Leuven, Leuven, 1988. (Kadoc Studies 5) JAMART Rika, Een vergelijkende studie in historisch perspectief van de Gentse Koninklijke academie en het Sint-Lucasinstituut 1860-1914, verhandeling, RUG. Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Sectie geschiedenis, 1996, 150 p. VAN DE PERRE Dirk, Op de grens van twee werelden. Beeld van het architectuuronderwijs aan het Sint-Lucasinstituut te Gent in de periode 1919-1965/1974, Provinciebestuur Oost-Vlaanderen, Gent, 2003. MEGANCK Leen, Bouwen te Gent in het Interbellum (1919-1939). Stedenbouw, onderwijs, patrimonium: een synthese, UGent, Vakgroep Kunst-, muziek- en theaterwetenschappen, doctoraatsverhandeling, 2002, 5 delen. VERPOEST Luc, Het architectuuronderwijs in België 1830-1890: aspecten van de institutionele geschiedenis, K.U.Leuven, doctoraatsverhandeling, 198 Bronnengids Architectuuronderwijs Vlaanderen (2012) Informatie over in: Bronnengids Architectuuronderwijs Vlaanderen (2012). Referenties in andere databanken ODIS http://www.odis.be/lnk/OR_17593 Gecontroleerde trefwoorden Beroepen of funties 19 - onderwijsorganisatie (organisatie) Disciplines Architectuur Stedenbouwkunde Gemeentes Gent (België > Vlaanderen > Provincie Oost-Vlaanderen > Arrondissement Gent > Gent) Vrije trefwoorden kunst