Identificatie Organisatie Referentienummer act-0001059 Achternaam / organisatienaam Speciale Scholen voor Ingenieurs / Écoles spéciales pour des Ingénieurs (Katholieke Universiteit te Leuven) Geboortedatum / datum van oprichting 1864 Datum van overlijden / stopzetting 1961 Alternatieve naam Section des Mines, du Génie civil et des Arts et Manufactures Speciale Scholen van de Mijnen, de Burgerlijke Bouwkunde, de Kunsten en het Fabriekwezen, de Bouwkunst en de Electriciteit Speciale Scholen voor Ingenieurs / Écoles spéciales pour des Ingénieurs (Katholieke Universiteit te Leuven) École des Mines et des Arts et Manufactures Écoles Spéciales des Mines, du Génie civil, des Arts et Manufactures, d’Architecture et d’Électricité Écoles spéciales des Arts et Manufactures, des Constructions et des Mines Écoles spéciales des Arts et Manufactures, du Génie civil et des Mines Écoles spéciales des Arts et Manufactures, d’Architecture, du Génie civil et des Mines Écoles spéciales des Mines, des Constructions civiles, des Arts et Manufactures et d’Architecture Écoles spéciales des Mines, des Constructions civiles, des Arts et Manufactures, d’Architecture et d’Électricité Écoles spéciales pour Ingénieurs civils Biografie / organisatiegeschiedenis De Ecoles Spéciales werden opgericht in 1864-1865 als onderdeel van de Faculteit Wetenschappen voor de inrichting van de ingenieursopleiding (metaalkunde, mijnbouwkunde, scheikunde, werktuigkunde, burgerlijke genie en openbare werken). De noodzaak van een ‘katholieke ingenieursopleiding’ werd verantwoord vanuit het bewustzijn dat de katholieke ingenieur door zijn maatschappelijke positie een bepalende invloed uitoefende op ‘de moraliteit en de religieuze geest’ van de arbeiders. Als oprichters van de Ecoles Spéciales (de naamgeving veranderd doorheen de jaren in functie van het onderwijsprogramma) worden o.a. hoogleraar Philippe L. Gilbert, rector Lafôret, Mgr. Cartuyvels, Louis Henry, Guillaume Lambert, Charles de la Vallée Poussin, Jospeh Micha en Nicolas Breithof genoemd.In 1864-1865 werden de eerste colleges (‘cours préparatoires’) gedoceerd aan de ‘Ecoles des Mines et des Arts et Manufactures’ (vanaf 1867-1868 ‘Ecoles Spéciales des Arts et Manufactures, du Génie Civil et des Mines’). Het onderwijs in de eerste twee studiejaren omvatte wetenschappelijke basiscolleges wiskunde, meetkunde, scheikunde en natuurkunde en colleges in statica, kinematica, geologie, mineralogie en paleontologie; ook tekenonderwijs kreeg veel aandacht. Het studieprogramma werd de komende jaren verder uitgebouwd, zodat Philippe L. Gilbert op het derde katholieke Congres van Mechelen in 1867 het volledige programma kon voorstellen. Het programma was gebaseerd op de onderwijsprogramma’s van de ingenieursopleiding aan de rijksuniversiteiten van Gent en Luik (Organiek Statuut van 1/09/1862; Belgisch Staatsblad 3/10/1862). Maar, anders dan in Gent en Luik, werden in Leuven geen gespecialiseerde opleidingen in verschillende vakgebieden ingericht: iedere ingenieurstudent in Leuven volgde dezelfde colleges (enkele kleine uitzonderingen in het praktijkonderwijs voor werfbezoeken en laboratoria niet nagelaten). De studies leidden tot het polyvalente diploma ‘d'ingénieur des arts et manufactures, du génie civil et des mines’ (voor het eerst uitgereikt in 1867-1868). Vanaf het academiejaar 1871-1872 werd een beperkte specialisatie doorgevoerd: de eerste twee studiejaren bleven gezamenlijk ingericht, maar vanaf het derde studiejaar werden de studenten onderverdeeld in 5 afdelingen of ‘sections’ i.f.v. de beroepskeuze (metaalkunde, scheikunde, werktuigbouw, mijnbouw en burgerlijke bouwkunde of bruggen en wegen). Deze onderverdeling had enkel betrekking op het praktische onderwijs (oefeningen, fabrieks- en werfbezoeken en laboratoriumonderzoek, als noodzakelijke aanvulling op de theoretische en beschrijvende colleges). De theoretische colleges waren nog steeds gezamenlijk en ook aan het algemene, polyvalente diploma voor alle studenten werd niet geraakt. Pas vanaf het academiejaar 1878-1879 werd het programma onderverdeeld in 4 studierichtingen, met bijhorende diploma’s: naast de polyvalente opleiding ‘ingénieur des arts et manufactures, du génie civil et des mines’ werden ook afzonderlijke opleidingen tot ‘ingénieur des constructions civiles et des constructions mécaniques’, ‘ingénieur des arts chimiques’ en ‘ingénieur architecte’ ingericht. Deze diversificatie was o.a. ingegeven door het feit dat het tewerkstellingsveld van Leuven zich beperkte tot de privé-industrie (de Rijksuniversiteiten van Gent en Luik bezaten het monopolie over de opleiding van ingenieurs in overheidsdiensten), waar een behoefte bestond tot meer gespecialiseerde ingenieurs voor specifieke bedrijfstakken.De structuur van het onderwijsprogramma dat vanaf 1878 werd gedoceerd bleef tot 1890 zo goed als ongewijzigd. In 1890 werd het opleidingsprogramma aangepast in overeenstemming met de Wet van 10 Bronnen en literatuur Bronnen geïmporteerd uit ODIS: Bronnengids architectuuronderwijs Vlaanderen, VAi/CVAa, Antwerpen, 2012. Van vicus artium tot nieuwbouw. 550 Jaar Faculteitsgeschiedenis. Catalogus van de tentoonstelling 13 november-19 december. 1975. Acco Leuven. p. 121. VERPOEST Luc, ‘125 jaar ingenieursopleiding aan de Katholieke Universiteit te Leuven. De eerste halve eeuw, 1864-1914: de vorming van katholieke ingenieurs’, in: Onze Alma Mater, april 1989, jg. 43, nr. 1, pp. 25-51. VERPOEST Luc, ‘125 jaar ingenieursopleiding aan de Katholieke Universiteit te Leuven. De tweede halve eeuw, 1914-1964: van Speciale Scholen tot Faculteit der Toegepaste Wetenschappen’, in: Onze Alma Mater, december 1989, jg. 43, nr. 4, pp. 383-397. VERPOEST Luc, Het architectuuronderwijs in België 1830-1890: aspecten van de institutionele geschiedenis, doctoraatsverhandeling, K.U.Leuven, 1984. Referenties in andere databanken ODIS http://www.odis.be/lnk/OR_34771 Gecontroleerde trefwoorden Disciplines Architectuur Vrije trefwoorden onderwijs onderwijsinstellingen architectuur